Promoties Geneeskunde

woensdag 11 juni 2003
14:15 uur
J. Marinus
Titel: Clinimetrics in parkinson's disease
promotor Prof.Dr. R.A.C. Roos

Korte samenvatting:

De toestand van patiënten met de Ziekte van Parkinson is moeilijk in getallen te vatten; de ziekte heeft veel aspecten. Voor onderzoek naar bijvoorbeeld het verloop van de ziekte is zo’n beschrijving echter wel nodig. Han Marinus heeft een set instrumenten bijeengebracht die samen een goede beschrijving geven.

Elke test meet een afzonderlijk aspect, is betrouwbaar, meet wat hij moet meten en is snel en makkelijk uit te voeren. Er zijn testen bij die de arts afneemt en vragenformulieren die de patiënt invult. Enkele testen waren al beschikbaar, de meeste heeft Marinus zelf ontwikkeld.

Samenvatting: In dit proefschrift wordt de eerste fase beschreven van een onderzoek naar het 'disablement proces' van de ziekte van Parkinson (ZvP). Het doel van dit project is gegevens te verschaffen over de gevolgen van het ziekteproces voor patiënten met de ZvP. Deze eerste fase (genaamd het SCOPA project, een afkorting van SCales for Outcomes in PArkinson's disease, ofwel schalen voor uitkomstmaten bij de ZvP) houdt zich bezig met het bijeenbrengen van de goede instrumenten, de tweede fase behelst het gebruik van deze instrumenten in het longitudinale onderzoek van patiënten.

Hoofdstuk 1 is de inleiding van dit proefschrift waarin wordt beschreven dat op vele relevante domeinen van de ZvP goede meetinstrumenten ontbreken. We gebruiken het model van het 'disablement process'1 om reeds bestaande instrumenten voor gebruik bij de ZvP te testen óf om nieuwe instrumenten te ontwikkelen, die valide, betrouwbaar en conceptueel helder zijn. 'Disability' is een Angelsaksisch begrip voor de mate van verlies van menselijke activiteiten binnen een relevante sociaal-culturele en maatschappelijke context.2 'Disability' ontstaat als een persoon als gevolg van een medische conditie niet kan beantwoorden aan de sociaal-maatschappelijke taakstelling. Het raamwerk van het 'disablement process' beschrijft een pad dat pathologie verbindt met stoornissen ('impairments'), beperkingen in vaardigheden of bewegen ('functional limitations') en beperkingen in activiteiten, bezigheden of participatie ('disablities'). Het model gaat uit van wederzijdse relaties tussen deze entiteiten. Extra- en intra-individuele factoren, en co-morbiditeit als een bijzonder geval van een intra-individuele factor, werken op dit pad en kunnen het ziektebeloop modificeren en de mate waarin iemand beperkt wordt, beïnvloeden.

De volgende domeinen op stoornisniveau werden dermate belangrijk geacht dat er apart aandacht aan diende te worden besteed: cognitie, stemming, motorische functies, motorische complicaties en autonome functies (hoofdstukken 4 tot en met 8). Op beperkingniveau werden modules ontwikkeld voor de psychosociale gevolgen van de ZvP, activiteiten van het dagelijks leven (ADL) en slaapproblemen (hoofdstukken 8 tot en met 11). Andere modules die werden getest of ontwikkeld, maar die niet in dit proefschrift worden beschreven, betreffen comorbiditeit en kosten.

In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van de klinimetrische karakteristieken van schalen, die gebruikt worden om de motorische stoornissen en beperkingen van de ZvP te beoordelen. Het artikel omvat een literatuuroverzicht van 30 studies, die tezamen inzicht geven in de klinimetrische karakteristieken van 11 verschillende schalen. De uitkomstmaten waren validiteit, betrouwbaarheid en responsiviteit. We vonden drie schalen op stoornisniveau (Webster, Columbia University Rating Scale [CURS], Parkinson's Disease Impairment Scale), vier op beperkingniveau (Schwab and England, Northwestern University Disability Scale [NUDS], Intermediate Scale for Assessment of Parkinson's Disease, Extensive Disability Scale) en nog eens vier schalen die zowel stoornissen als beperkingen evalueerden (New York University Parkinson's Disease Rating Scale, University of California Los Angeles Scale, Unified Parkinson's Disease Rating Scale [UPDRS], Short Parkinson Evaluation Scale). De schalen lieten grote onderlinge verschillen zien in de verhouding tussen het aantal items dat beschouwd wordt gevoelig te zijn voor dopaminerge behandeling (dopa-responsief) en items die pas later in de ziekte optreden en juist minder goed op deze behandeling reageren (dopa-resistent). Ongeacht om welke schaal het ging, was er weinig consistentie te ontdekken in de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van items die bradykinesie, tremor en rigiditeit beoordeelden. Over het algemeen genomen vertoonden de items een matige tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. De beschikbare informatie toonde aan dat de CURS, de NUDS en de UPDRS een matig tot goede betrouwbaarheid en validiteit hebben. De meeste instrumenten vertoonden klinimetrische tekortkomingen of waren niet grondig getest, ondanks hun veelal frequente gebruik. De CURS, NUDS en UPDRS werden het meest geëvalueerd en kunnen als betrouwbaar en valide worden beschouwd.

In hoofdstuk 3 vergeleken we vier ziektespecifieke kwaliteit-van-leven (KvL) instrumenten en evalueerden hun klinimetrische eigenschappen. Twee reviewers beoordeelden, onafhankelijk van elkaar, de grondigheid en de resultaten van 20 studies. De inhoudsvaliditeit van de Parkinson’s Disease Questionnaire-39 (PDQ-39), de Parkinson’s Disease Quality of Life vragenlijst (PDQL) en de ‘Fragebogen Parkinson LebensQualität’ (PLQ) was voldoende tot goed, maar die van de Parkinson’s Impact Scale (PIMS) was onvoldoende. De constructvaliditeit van zowel de PDQ-39 als de PDQL was goed, maar voor de PLQ en de PIMS was dit onvoldoende onderzocht. De interne consistentie van alle vier de volledige schalen en van alle subschalen van de PDQL was goed, terwijl dit voor de 'sociale steun' subschaal van de PDQ-39 en voor vier subschalen van de PDQL onvoldoende was. De test-hertestbetrouwbaarheid van de PDQL bleek niet onderzocht te zijn, maar in het geval van de overige schalen was deze voldoende. De responsiviteit van de PDQ-39 was gedeeltelijk onderzocht, maar voor de overige schalen was dit nog niet geëvalueerd. Het aantal beschikbare vertalingen, alsmede het aantal studies waarin de instrumenten gebruikt werden, verschilde aanzienlijk. De conclusie van onze studie was dat de selectie van het meetinstrument natuurlijk afhangt van het doel van de studie, maar dat in de meeste gevallen de PDQ-39 het meest geschikte meetinstrument is dat op dit moment voorhanden is. De PDQL kan als een alternatief worden beschouwd, terwijl het gebruik van de PLQ in een Duitssprekende populatie kan worden overwogen. Gebruik van de PIMS moet hooguit worden overwogen als methode om mogelijke probleemgebieden op te sporen.

Hoofdstuk 4 gaat over het onderzoek naar de cognitie bij patiënten met de ZvP. We stellen dat de cognitieve problemen bij de ZvP mogelijk worden onderschat als de klassieke cognitie-instrumenten worden gebruikt. Deze instrumenten leggen in het algemeen de nadruk op de corticale functies. Sommige van deze functies blijven bij Parkinson echter gespaard, terwijl andere cognitieve functies, die bij deze aandoening vaak zijn aangedaan, in deze schalen juist ontbreken. Het doel van de in dit hoofdstuk beschreven studie was om een korte, praktische schaal te ontwikkelen, die gevoelig is voor de specifieke cognitieve problemen van de ZvP, en die valide en betrouwbaar is. Het was niet de bedoeling een screeningsinstrument of een diagnostisch instrument te ontwikkelen. De schaal is bedoeld om in onderzoekssituaties groepen met elkaar te vergelijken en om veranderingen in individueel functioneren in de tijd te onderzoeken.

Allereerst hebben we de literatuur bestudeerd om na te gaan welke cognitieve domeinen bij de ZvP het vaakst zijn aangedaan en om kandidaat-items uit deze domeinen te selecteren voor de initiële schaal. Deze schaal werd vervolgens getest bij 85 patiënten met de ZvP en 75 controlepersonen, die wat betreft leeftijd, opleiding en geslacht vergelijkbaar waren. Items die voldeden aan vantevoren vastgestelde criteria voor datakwaliteit, reproduceerbaarheid en discriminatieve eigenschappen, werden opgenomen in de uiteindelijke schaal. Deze schaal, de SCOPA-COG, bestaat uit 10 items met een maximumscore van 43. Een hogere score duidt op een betere prestatie. De test-hertestbetrouwbaarheid van de somscore was 0.78 (intraclass correlatiecoëfficiënt), die van de afzonderlijke items lag tussen 0.40 en 0.75 (gewogen kappa). Cronbach's a bedroeg 0.83. De constructvaliditeit van de schaal werd ondersteund door de verwachte relaties met de CAMCOG en de MMSE, alsmede door de verschillen die werden gevonden tussen groepen deelnemers die waren ingedeeld naar het al of niet aanwezig zijn van dementie én tussen groepen patiënten die op grond van hun ziekte-ernst werden onderscheiden. De schaal liet een duidelijke trend zien naar lagere cognitiescores voor patiënten in een meer gevorderd ziektestadium. Deze trend was meer uitsproken bij de SCOPA-COG dan bij de CAMCOG en de MMSE. De variatiecoëfficiënt van de SCOPA-COG was groter dan die van de CAMCOG en de MMSE, hetgeen duidt op een groter discriminerend vermogen. De conclusie van dit onderzoek was dat de SCOPA-COG een kort, betrouwbaar en valide instrument is dat gevoelig is voor de specifieke cognitieve stoornissen van de ZvP en gebruikt kan worden om in onderzoekssituaties groepen patiënten met elkaar te vergelijken.

Het doel van de in hoofdstuk 5 beschreven studie was om de psychometrische eigenschappen van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) bij patiënten met de ZvP te onderzoeken én om de prevalentie van symptomen van angst en depressie in deze populatie te bepalen. De HADS werd verstuurd naar 205 patiënten met de ZvP, tezamen met drie KvL instrumenten, te weten de PDQ-39, de EuroQol (EQ-5D) en een visueel analoge schaal (VAS). De HADS scores werden tevens vergeleken met de Hoehn en Yahr (H&Y) scores. Zesentachtig procent van de patiënten stuurde de vragenlijsten terug. De Cronbach’s a van de HADS was 0.88. De test-hertestbetrouwbaarheid over twee weken was 0.84 voor de somscore van de HADS (intraclass correlatiecoëfficiënt) en bedroeg 0.42-0.76 voor de afzonderlijke items (gewogen kappa). De factoranalyse liet twee factoren zien, die 51.9% van de variantie bepaalden. De ene factor vertegenwoordigde angst, de andere depressie. De correlaties met de PDQ-39, EQ-5D, VAS en H&Y waren respectievelijk 0.72, -0.59, -0.59 en 0.32 (alle p-waarden < 0.001). Depressie bepaalde 52% van de variantie in KvL, terwijl ziekte-ernst 24% ervan bepaalde. De door de ontwikkelaars van de schaal voorgestelde afkappunten werden aangehouden en hierbij bleek er van 'mogelijke' en 'waarschijnlijke' angst sprake te zijn bij respectievelijk 29.4 en 19.8% van de patiënten. De percentages voor mogelijke en waarschijnlijke depressie bedroegen 21.5 en 16.9. De conclusie was dat de psychometrische eigenschappen van de HADS in een populatie van patiënten met de ZvP bevredigend waren. Daarnaast vertoonde bijna 50% van de patiënten tekenen van angst en bijna 40% tekenen van depressie.

In hoofdstuk 6 onderzochten we de sensitiviteit van de afzonderlijke depressieve symptomen en hun relatieve bijdrage aan de diagnose van depressie bij patiënten met de ZvP. Deze studie werd uitgevoerd omdat er een aanzienlijke overlap bestaat tussen de somatische verschijnselen van de ZvP en die van depressie, hetgeen het bijzonder lastig maakt om depressie te diagnosticeren bij patiënten met de ZvP. De betekenis van deze somatische symptomen van depressie is bij mensen met de ZvP daarom onduidelijk. Om deze betekenis nader te onderzoeken, werd het gestructureerde klinische interview voor DSM-IV Depressie en de Hamilton en Montgomery-Åsberg depressieschalen (Ham-D, MADRS) afgenomen bij 149 opeenvolgende niet-demente patiënten. De bijdrage van de afzonderlijke items van deze schalen aan de diagnose 'depressie' werd bepaald met behulp van discriminantanalyse.

De discriminantmodellen gebaseerd op de scores van de Ham-D en de MADRS waren beide zeer significant. De niet-somatische kernsymptomen van depressie (anhedonie en stemming) hadden de hoogste correlatiecoëfficiënt. De somatische items hadden meestal lage correlatiecoëfficiënten, met uitzondering van 'verminderde eetlust' en 'vroeg ontwaken'. De conclusie van de studie was dat de niet-somatische symptomen van depressie het belangrijkste lijken te zijn bij het onderscheiden van depressieve en niet-depressieve patiënten, tezamen met 'verminderde eetlust' en 'vroeg ontwaken'.

Het doel van de in hoofdstuk 7 beschreven studie was om een vragenlijst te ontwikkelen voor de stoornissen van de autonome functies bij de ZvP, de SCOPA-AUT. Eerst werden, door middel van literatuuronderzoek en het raadplegen van experts, items gegenereerd. Op basis van de resultaten van een postenquête onder 46 patiënten met de ZvP, 21 patiënten met multiple systeem atrofie (MSA) en 8 specialisten in bewegingsstoornissen, werden de items vervolgens gereduceerd. Frequentie van voorkomen, ervaren hinder en klinische relevantie bepaalden of items al dan niet werden behouden. De validiteit van de aldus verkregen vragenlijst werd onderzocht in een tweede postenquête onder 140 patiënten met de ZvP en 100 controlepersonen. De test-hertestbetrouwbaarheid werd bepaald in subgroep van 55 patiënten die de vragenlijst twee keer ontvingen. De aanvankelijke 45 items werden gereduceerd tot 25 items en bestreken de volgende gebieden: gastro-intestinaal (7 items), urogenitaal (6 items), cardiovasculair (3 items), thermoregulatoir (4 items), pupillomotorisch (1 item) en seksuele disfunctie (2 items voor mannen en 2 voor vrouwen). Medicatie werd in een apart item uitgevraagd. De test-hertest betrouwbaarheid van de domeinscores en de afzonderlijke items was goed en alle domeinen lieten een hoge interne consistentie zien. Elk domein had een goede inhoudsvaliditeit. Alle domeinen en het merendeel van de items differentieerden tussen patiënten en controles. We vonden een significante toename van autonome problemen bij toenemende ziekte-ernst in alle domeinen, met uitzondering van seksuele disfunctie. Onze conclusie was dat de SCOPA-AUT een betrouwbare en valide vragenlijst is, die het mogelijk maakt op accurate wijze de autonome stoornissen bij de ZvP te evalueren.

In hoofdstuk 8 onderzochten we de betrouwbaarheid en constructvaliditeit van de SPES/SCOPA, een schaal die ontworpen is om de motorische functie van patiënten met de ZvP te onderzoeken. Vijfentachtig patiënten met de ZvP werden onderzocht met de SPES/SCOPA, de Unified Parkinson’s Disease Rating Scale (UPDRS), de Hoehn en Yahr schaal (H&Y) en de Schwab en England schaal (S&E). Vierendertig patiënten werden twee maal onderzocht door twee verschillende onderzoekers, die geblindeerd waren voor elkaar's scores en testuitvoering. Daarnaast werden er van negen patiënten video-opnamen gemaakt, teneinde de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid voor deze situatie vast te stellen.

De reproduceerbaarheid van de somscores in het klinisch onderzoek, berekend met behulp van een intraclass-correlatiecoëfficiënt (ICC), was hoog voor alle subschalen van de SPES/SCOPA. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de afzonderlijke items van de motore sectie liep van 0.27-0.83, van de ADL-sectie van 0.58-0.82 en van de sectie motorische complicaties van 0.65-0.92. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de afzonderlijke items van de motorsectie in het video-onderzoek liep van 0.58-0.87 en voor de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van 0.83-0.95. De correlatie tussen gerelateerde subschalen van de SPES/SCOPA en de UPDRS was, met alle coëfficiënten boven 0.85, hoog. Beide schalen lieten vergelijkbare correlaties zien met de diverse maten voor ziekte-ernst. De tijd benodigd voor het invullen van de SPES/SCOPA was 8 minuten, die voor de UPDRS 16 minuten. Wij concludeerden dat de SPES/SCOPA een korte, betrouwbare en valide schaal is, met goede eigenschappen voor onderzoek en klinische praktijk.

Het doel van de in hoofdstuk 9 beschreven studie was om een Parkinsondagboek voor patiënten met motorische fluctuaties te ontwikkelen. Dit dagboek ging niet uit van de hoeveelheid 'on'- en 'off'-tijd, maar nam de moeilijkheden die een patiënt ervaart bij het uitvoeren van activiteiten als uitgangspunt. In deze studie hielden 84 patiënten met de ZvP gedurende twee of drie periodes van vijf dagen een dagboek bij. Per dag werden er over 11 periodes steeds vijf items beoordeeld. Patiënten hielden tegelijkertijd op de gebruikelijke manier bij of zij ‘on' dan wel 'off’ waren. Patiënten hadden er geen moeite mee om het dagboek te begrijpen. De mediane invultijd bedroeg 5-10 minuten per dag. Statistische analyses maakten duidelijk dat het dagboek teruggebracht kon worden naar drie dagen, waarbij er zeven maal daags vijf verschillende items (lopen, positieveranderingen, manuele activiteiten, dyskinesieën en slaap) met elk vier responsopties moesten worden beoordeeld. Op basis van de somscores over de eerste drie items, kon in 93% van de gevallen het 'on' dan wel 'off' zijn correct worden voorspeld. Een aparte evaluatie hiervan wordt daarmee overbodig. Het dagboek bleek intern consistent en had een goede reproduceerbaarheid. De constructvaliditeit met externe maten kwam overeen met de verwachtingen. Ook de vergelijkingen tussen patiënten ingedeeld naar hun ziekte-ernst en naar de ernst van hun fluctuaties lieten significante verschillen in de verwachte richtingen zien. Onze conclusie was dat de SCOPA Dagboekkaart een goede klinimetrische basis heeft en informatie verschaft over de ervaren problemen met het uitvoeren van activiteiten, waarbij zowel de ernst van de 'off'-periodes als de variabiliteit van de motorische fluctuaties goed worden weerspiegeld.

In Hoofdstuk 10 wordt een studie beschreven die tot doel had om een korte, betrouwbare en valide vragenlijst, de SCOPA-SLEEP, te ontwikkelen. Deze lijst informeerde bij patiënten met de ZvP zowel naar het slapen 's nachts (NS) als naar slaperigheid overdag (DS). Een postenquête met vier meetinstrumenten, de SCOPA-SLEEP NS (5 items) en DS (6 items), de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) en de Epworth Sleepiness Scale (ESS), werd ingevuld door 142 patiënten met de ZvP en 100 controlepersonen. Wij vonden een hoge betrouwbaarheid voor deze vragenlijst: de interne consistentie van de NS en DS schalen was respectievelijk 0.88 en 0.91 (Cronbach's alpha) en de test-hertestbetrouwbaarheid was respectievelijk 0.94 en 0.89 (ICC). De somscores op de schalen verschilden significant tussen patiënten en controles. De constructvaliditeit werd bepaald aan de hand van correlaties met schalen die gerelateerde constructen evalueerden. De correlatie tussen de NS schaal en de PSQI was 0.83 en de correlatie tussen de DS schaal en de ESS was 0.81. Een factoranalyse liet een factor zien voor elke SCOPA-schaal. Dit geeft aan dat de schalen een enkel construct meten, hetgeen het berekenen van somscores rechtvaardigt. De variatiecoëfficiënt van zowel de NS- als de DS-schaal was hoger dan die van de PSQI en de ESS, hetgeen duidt op een groter vermogen om verschillen tussen individuen te ontdekken. Wij oordeelden dat de SCOPA-SLEEP een betrouwbaar, valide en praktisch instrument is om zowel het slapen 's nachts als slaperigheid overdag bij patiënten met de ZvP te onderzoeken.

Het doel van de studie die in hoofdstuk 11 wordt beschreven, was om een korte vragenlijst te ontwikkelen voor het psychosociaal functioneren van patiënten met de ZvP. De SCOPA-PS werd getest in een enquête en werd vergeleken met andere instrumenten en met informatie uit medische dossiers. De enquête werd verzonden naar 205 patiënten met idiopathische Parkinson. Zesentachtig procent van de vragenlijsten werd teruggestuurd. De interne consistentie en de test-hertestbetrouwbaarheid waren hoog, hetgeen duidt op een goede betrouwbaarheid. De constructvaliditeit met andere ziektespecifieke KvL-instrumenten (PDQ-39, PDQ-8) was eveneens hoog en de correlaties met andere schalen (HADS, EQ-5D) kwamen overeen met onze verwachtingen. De somscore liet een significante toename zien bij toenemende ziekte-ernst. De conclusie van de studie was dat de SCOPA-PS een nieuwe, korte, psychosociale vragenlijst voor patiënten met de ZvP is, die goede klinimetrische eigenschappen heeft.

Tot besluit

Terugkijkend op deze studie zijn er een aantal punten die een nadere uitleg behoeven. Toen in 1997 het idee voor deze studie ontstond, moest er een keuze gemaakt worden tussen twee onderzoeksmodellen, namelijk die van de internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps versie I (ICIDH-1; International Classification of Impairments, Disabilities, and Handicaps)3 en het model van het Disablement Process van Verbrugge en Jette.1 Het laatste model werd gekozen, omdat het een beter inzicht verschafte in het beloop van de ziekte. Het 'disablement process' gaat uit van wederzijdse relaties tussen domeinen en erkent de invloed van extra- en intra-individuele factoren die het verloop van de ziekte en de invloed die dit op het individu heeft, kunnen wijzigen. Met deze invloeden werd geen rekening gehouden in de ICIDH-1. Andere nadelen van dit laatstgenoemde model waren de veronderstelde lineaire en causale relaties, en het gebrek aan wederzijdse uitsluiting tussen domeinen.4 Zijn bijvoorbeeld problemen die bij het huishouden worden ervaren, nu een beperking (moeilijkheid met het uitvoeren van een basale taak) of een handicap (ervaren nadeel om een sociale rol te vervullen)? De vernieuwde versie van de ICIDH-1, die bekend staat als de ICF (International Classification of Functioning, disability, and health),5 erkent inmiddels ook persoons- en omgevingsinvloeden, en gaat nu ook uit van wederzijdse relaties tussen domeinen. De verschillen tussen beide modellen zijn nu dan ook veel kleiner geworden. Kiezen tussen deze twee modellen zou nu, vanwege deze kleinere verschillen, moeilijker zijn geweest, maar tevens minder essentieel, omdat de verschillen minder fundamenteel zijn.

Een schaal die nog steeds getest wordt en daarom ontbreekt in dit proefschrift is de Parkinson Psychosis Rating Scale (PPRS). Met deze schaal worden de psychiatrische complicaties onderzocht. De reden van de vertraging is dat wij enkele tekortkomingen van deze schaal pas later in het evaluatieproces tegenkwamen. De schaal is inmiddels in samenwerking met de oorspronkelijke ontwikkelaars aangepast en de gemodificeerde versie wordt nu onderzocht.

Twee andere schalen, over comorbiditeit en de kosten van de ZvP, zijn al getest, maar zullen in een ander proefschrift worden beschreven. Voor het berekenen van de kosten is een vragenlijst ontwikkeld en voor comorbiditeit zal een bestaand meetinstrument, de Cumulative Illness Rating Scale–Geriatric (CIRS-G) worden gebruikt.

Wij hebben meetinstrumenten geselecteerd en ontwikkeld die voldoen aan onze bij aanvang gestelde criteria voor bruikbaarheid (kort en eenvoudig af te nemen) en kwaliteit (betrouwbaar en valide). Deze schalen zullen worden gebruikt in de longitudinale fase van de studie. Een overzicht van de instrumenten is weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. Instrumenten voor de longitudinale fase van het SCOPA-project

Invullen door Domein Schaal items minuten

Patient stemming HADS 21 10

autonome stoornissen SCOPA-AUT 23 10

slaap SCOPA-SLEEP 14 8

psychosociale beperkingen SCOPA-PS 11 6

kosten Kostenvragenijst ZvP 18 20

motorische complicaties SCOPA Dagboekkaart 5 8



Neuroloog motorisch onderzoek SPES/SCOPA-motor sectie 10 6

of Activiteiten dagelijks leven SPES/SCOPA-ADL 7 5

Onderzoeker motorische complicaties SPES/SCOPA-motor complications 4 2

cognitie SCOPA-COG 10 10

psychiatrische complicaties PPRS 6 10

comorbiditeit CIRS-G 14 10



Zes instrumenten die in SCOPA zijn opgenomen, worden door patiënten zelf ingevuld, te weten de HADS (stemming), de SCOPA-AUT (autonome stoornissen), de SCOPA dagboekkaart (motorische complicaties), de SCOPA-SLEEP (slaapstoonissen), de SCOPA-PS (psychosociale beperkingen) en de kostenvragenlijst. De overige zes instrumenten worden afgenomen door een arts of onderzoeker: de SPES/SCOPA (met schalen over motorische stoornissen, ADL en motorische complicaties), de SCOPA-COG (cognitie), de PPRS (psychiatrische complicaties) en de CIRS-G (comorbiditeit). De tijd die nodig is om de volledige set schalen in te vullen bedraagt circa een uur voor patiënten en 45 minuten voor onderzoekers. Momenteel vergelijken wij een door patiënten zelf ingevulde versie van de ADL schaal met de door de arts ingevulde versie, om na te gaan in hoeverre het mogelijke verlies aan informatie opweegt tegen de reductie in onderzoekslast voor artsen en onderzoekers.

Kijkend naar de toekomst hopen wij dat dit multi-modulaire instrument, de SCOPA, aan onze verwachtingen zal voldoen. Het belangrijkste doel van de studie was om een gereedschapkist te ontwikkelen, die modules bevat die zowel afzonderlijk als in hun geheel kunnen worden gebruikt. De volledige set schalen zal worden gebruikt bij de jaarlijkse follow-up van een groep patiënten met de ZvP, die worden gestratificeerd naar ziekteduur en leeftijd bij aanvang van de ziekte. Dit maakt een grondig onderzoek mogelijk naar de relaties tussen verschillende variabelen, zoals persoonskenmerken, maatschappelijke factoren en omgevingsinvloeden, comorbiditeit en ziekteparameters. Sommige van de eerder veronderstelde relaties kunnen dan geverifieerd of gefalsifieerd worden, terwijl mogelijk weer andere relaties worden gevonden. Tevens zal het volledige onderzoek een meer accurate beschrijving van het fenotype van patiënten geven, en kan daarmee een meer gedetailleerd onderzoek naar de relatie met genetische opmaak mogelijk maken. Wij hopen echter vooral dat het gebruik van dit instrument zal leiden tot een beter begrip van de ZvP en op deze wijze zal helpen bij het vinden van nieuwe richtingen voor onderzoek en behandeling, waardoor in de toekomst de prognose van patiënten met de ZvP zal worden verbeterd.

Referenties

1. Verbrugge LM, Jette AM. The Disablement Process. Soc Sci Med 1994; 38(1):1-14.

2. Helders PJM, Van der Net J, Engelbert RHH. Functionele diagnostiek en spreekkamerwerkelijkheid. Fysiopraxis 1999;(3):20-23.

3. World Health Organization. International Classification of impairments, disabilities, and handicaps: a manual of classifications relating to the consequences of diseases. Geneva: World Health Organization, 1980.

4. Simeonsson RJ, Lollar D, Hollowell J, Adams M. Revision of the International Classification of Impairments, Disabilities, and Handicaps: developmental issues. J Clin Epidemiol 2000; 53(2):113-124.

5. World Health Organization. The international classification of functioning, disability, and health. Internet . 2002. http://www3.who.int/icf/onlinebrowser/icf.cfm